Het verhaal achter de vondst

De aloude paardenwereld van Weststellingwerf

 

Weststellingwerf wil zich profileren als dé paardengemeente van Nederland. Het project ‘De paardenwereld van Weststellingwerf’ is één van de vijf onderdelen van het ambitieuze werfboek van het college. Doel van dit project is onder andere het realiseren van een informatiecentrum in deze gemeente. Weststellingwerf telt momenteel naar schatting 2500 paarden, verdeeld over 600 adressen. Dat is best veel als je bedenkt dat het paard alleen nog voor recreatief gebruik gehouden wordt en het houden van paarden bepaald geen goedkope hobby is.

Het paard is in Weststellingwerf eeuwenlang gebruikt als lastdier, werkpaard, trekpaard en rijpaard. In de middeleeuwen zullen niet veel Stellingwervers een paard op stal hebben gehad. Een os was goedkoper voor de ploeg en het dagelijkse leven speelde zich in het algemeen af in een te belopen afstand. Paarden werden vooral ingezet als rijpaard en met name tijdens oorlogen. Dit geldt ook voor het Friese paard, dat trouwens het enige Nederlandse raspaard is en in de 20e eeuw zowat was uitgestorven. Het bezit van een paard was vroeger zeker een teken van welvarendheid, al groeide na de middeleeuwen gestaag het aantal eigenaren en later ook het aantal paarden per eigenaar. In een 17e eeuws inventaris van een boerderij op Prandinga, in de omgeving van Oosterwolde, vinden we ‘een swart kolde marrie met vool en een grauw driejaerig peert’. Andere inventarissen uit die tijd geven een vergelijkbaar beeld van 2 à 3 paarden per erf. 

In de 18e eeuw werd in Drenthe, in plaats van over het aantal schoorstenen, belasting geheven over het aantal paarden. Bij vier paarden gold men als volle boer en betaalde men vier gulden. Als je naar de welvaart in Weststellingwerf destijds kijkt, zullen bij de meeste boerderijen 2 tot 4 paarden hebben gelopen op het Keutelkampien of de paardenweide.

 

Er komen veel voorwerpen uit de bodem die men kan verbinden aan het paard, zoals hoefijzers, roskammen, stijgbeugels, ijzeren ringen en gespen van paardentuig. Een aantal door mij gevonden voorwerpen wil ik graag laten zien en kort behandelen, onder andere aan de hand van onderstaand detail van een schilderij uit de 15e eeuw waarop een riddertoernooi is afgebeeld. 

Op dit schilderij zie je de ridder in het zadel met zijn rechtervoet in een stijgbeugel.

Achter op de laars zit een ruiterspoor, welke werd gebruikt om het paard aan te sporen. Ruitersporen waren aan het eind van de middeleeuwen behalve functioneel ook heel modieus. Vergulde sporen vormden hét statussymbool voor de ridders. In de late 14e eeuw werd zelfs door échte ridders geklaagd over huursoldaten die vergulde sporen droegen zonder geridderd te zijn. Bekend is de Guldensporenslag in 1302, waarbij aan het eind van de slag het slagveld in Kortrijk bezaaid zou zijn geweest met de verloren sporen van de verslagen ridders.

Een door mij in Oosterwolde gevonden bronzen ruiterspoorrad (D) is vrij groot en was oorspronkelijk verzilverd of verguld. Dit rad is te dateren rond 1500. Het ruiterspoor dat er bij ligt is uit de 18e eeuw.

We gaan weer even terug naar het schilderij:

Het paard draagt hoefijzers. Hoefijzers zijn na spijkers de meest voorkomende ijzervondst op het platteland (A).  Ze komen al in de romeinse tijd voor en zijn moeilijk te dateren. Zowel het paard als de hulpjes van de ridder dragen ronde bellen. In de 15e eeuw worden dergelijke bellen nog veel op kleding gedragen, de eeuwen daarna zie je de bellen voornamelijk nog op paardentuig terug. Ook op koetsen en arrensleeën worden deze bellen populair. Paardenbellen worden regelmatig in deze omgeving gevonden en mijn gevonden exemplaren dateren van de 16e tot en met de 19e eeuw. Een mooie bel die ik kortgeleden in De Blesse gevonden heb (B) heeft een schubmotief en is te dateren in de 17e eeuw. Het eivormige model (B) is te dateren in de 19e eeuw en is gevonden in Oldeholtpade. Op hetzelfde land in De Blesse vond ik tevens een fragment van een bronzen paardenbit (C). Meestal zijn deze van ijzer. Een goede datering is er niet aan te geven maar 17e of 18e eeuw is aannemelijk.

Op een detail van een Fries schilderij uit de 17e eeuw zien wij een  paard met een koperen lunula op het voorhoofd. Een lunula is een maanvormig sieraad  met erboven een zon en eronder een ster. Lunulae komen al voor in de romeinse tijd maar zijn opnieuw populair in de 16e  en 17e eeuw. Bij de vondsten is alleen een zon en een maan te zien (G), het sterretje ontbreekt.

In de 16e eeuw droegen rijpaarden op de zijkanten van het hoofd dikwijls een groot koperen beslagstuk. Een door mij in Oldetrijne gevonden exemplaar komt ook uit de 16e eeuw en toont een ruiter te paard (E). Kleinere beslagstukken worden vaker teruggevonden (F) en komen in een groot tijdsbestek voor. Ook op dit laatste schilderij zijn, als je goed kijkt, allemaal kleine beslagstukjes op het paardentuig te zien. Het is niet altijd met zekerheid te zeggen dat gevonden beslagstukjes van paardentuig afkomstig zijn, maar over het algemeen zal dit wel zo zijn. Zeker is in elk geval dat de paardeneigenaren vroeger graag hun vervoermiddel nog wat ‘pimpten’ met wat toeters en bellen, zoals de jeugd dat nu wel doet met hun volkswagentjes.